
Werken met de afdrukfuncties
4-25
Een document afdrukken
4
■ [Papiersoort]
Hiermee bepaalt u welke soort papier in de printer wordt gebruikt.
Configureer deze instelling als volgt:
*Wanneer u op enveloppen, systeemkaarten of op papier van een niet-standaard formaat print, past de printer
zelf de afdrukstand aan aan de papiersoort wanneer u de instelling [Uitvoerformaat] wijzigt op het tabblad
[Pagina-instelling].
*U kunt [Transparant] alleen selecteren als [Uitvoerformaat] op het tabblad [Pagina-instelling] is ingesteld op het
formaat A4 of het formaat Letter.
Tabblad [Kwaliteit]
In het tabblad [Kwaliteit] kunt u de volgende voorkeursinstellingen voor afdrukken
opgeven.
Instelling
printerstuurprogramma
Papiersoort
[Normaal Papier] Normaal papier (64 tot 90 g/m
2
), Etiketten
[Normaal Papier L]
Als het papier heel erg krult wanneer u met de instelling
[Papiersoort] op [Normaal Papier] print op normaal papier
(64 tot 90 g/m
2
), probeer het dan eens met de instelling
[Papiersoort] op [Normaal Papier L].
[Zwaar Papier] Zwaar papier (91 tot 163 g/m
2
)
[Zwaar Papier H]
Gebruik deze instelling als u met de instelling [Zwaar
Papier] de afdruk beter wilt laten hechten voor een beter
afdrukresultaat.
[Transparant] Transparantie
Komentarze do niniejszej Instrukcji